Gepubliceerd op 06-09-2018

Gevlij

betekenis & definitie

GEVLIJ, o. in ‘t gevlij spreken, tot verzoening spreken, twistenden trachten te verzoenen; (ook) je behoeft hem niet in ’t gevlij te praten, zijn gedrag te verschoonen, te vergoelijken:

— iem. in *t gevlij komen, hem voorkomend behandelen, tegemoet komen, (ook) hem ter wille zijn;
— (spr.) daar gaat veel gevlij in een zakje, als men wil, als men goed overlegt, kan men veel gedaan krijgen.

< >