GELANG, zn., in de uitdr. naar gelang van, naar mate van, in verhouding tot, in evenredigheid met: ieder betaalt in de belasting naar gelang van zijn vermogen; de werklieden worden betaald naar gelang van hun arbeid; ik zal handelen naar gelang van omstandigheden;
— naar gelang van zaken, naarmate de loop der zaken het medebrengt;
— naar gelang dat, naarmate dat, in verhouding tot, in evenredigheid met hetgeen in den bijzin is uitgedrukt naar gelang dat wij ouder werden.