GEGROM, o. (van menschen) dof gebrom of geknor, inz. als teeken van misnoegdheid, ontevredenheid enz. mijn beleefden groet beantwoordde hij met een norsch gegrom;
— gebrom, geknor (van dieren): het gegrom van een beer; het gegrom van een boozen hond;
— (van zaken die een dof brommend geluid voortbrengen) doffe of holle klank, gerommel;
— (van menschen) geknor, gebrom, gepruttel, gemor.