GEGROL, o. (Zuidn.) een dof, brommend geluid een akelig gegrol ratelde in zijne keel; zij hoorden eensklaps een akelig gegrol van wilde dieren, en zagen drie wolven; als een verwijderd gegrol van stortende wateren;
— gekrol (van katten): je kunt hier nauwelijks slapen van dat gemiauw en gegrol in de buurt;
— het schrollen of ontevreden smalen op iem. of iets dat gegrol van dien brompot begint mij te vervelen.