Gepubliceerd op 02-09-2018

Gaffel

betekenis & definitie

GAFFEL, (gev. GAVEL), v. (-s). stok, in twee armen of tanden hoeksgewijze uitloopende: het stroo op den dorschvloer met eene gaffel opschudden;

— tweetandige vork, dienende tot het opsteken van hooi, graanschooven, mest, of tot andere doeleinden; inz. hooivork;
— (spr.) hij zal dat hooi wel op zijne gaffel krijgen, hij zal daar wel mee klaarkomen, hij zal er wel in slagen;
— (spr.) van de gaffel in de greep, van den tweetand in den drietand, van kwaad tot erger;
— (spr.) veel op de gaffel en weinig voor de koe. veel hebben en weinig kunnen afstaan; (gew.) steek er je gaffel niet in, bemoei je er niet mee, het raakt je immers niet;
— (in de artillerie) werktuig, bestaande uit een houten steel met twee ijzeren armen of tanden die door een huisje verbonden zijn, en dienende om de kogels in den gloeioven te schikken;
— (in de bakkerij) stang of vork met een ijzeren blad, dienende om het hout in den oven te schikken;
— zeker tempelgereedschap bij de Israëlieten:
— (bij uitbr.) drie- of meertandige vork, inz. (dicht.) drietand van Neptunus;
— (dicht.) (w. g.) de gaffel (van Neptunus) zwaaien of voeren, de heerschappij over de zee voeren
— gaffelvormige stam of tak: ga maar op de gaffel zitten, dan kun je hooger reiken hij het plukken;
— (in de weverij) gaffelvormig stuk hout, aan de spil bevestigd, dienende om den draad te kunnen leiden waar men wil;
— (in de pijpenm.) gaffelvormig werktuig waarop de werklieden onder het bewerken van den pijpekop den pijpeschenk (den steel) laten rusten:
— (in den scheepsb.) gaffelvormig rondhout, in schuins opwaarts gaande richting aan den achterkant van een mast uitstekende, en waaraan een bezaan of ander zeil gevoerd wordt;
— (in de wapenk.) gaffelvormige figuur op het wapenschild, zoowel rechtstandig als omgekeerd en ook verkort voorkomende.

< >