Gepubliceerd op 02-09-2018

Feit

betekenis & definitie

FEIT, o. (-en), wat heeft plaats gehad, wat werkelijk is; eene werkelijke gebeurtenis, daad het is een feit, dat...; de feiten spreken uwe bewering tegen; de feiten spreken voor zich zelf; feiten noemen;

— voor het feit staan, geplaatst worden, geene keuze hebben, zich moeten schikken in;
— het woord vragen wegens een persoonlijk feit, naar aanleiding van een of ander voorval of gezegde, den spreker en niet de vergadering betreffende; geschiedkundige gebeurtenis zijne kennis der geschiedenis is beperkt tot feiten en jaartallen; vgl. helden-, wapenfeiten;
— iem. op het feit betrappen, op de daad; misdrijf voor die feiten werd hij vrijgesproken.