Synoniemen zoeken
Synoniem van feit
Synoniem van 'n ander trefwoord

Groot Synoniemenwoordenboek
P.G.J. van Sterkenburg (1991)
feit
feit - gebeurtenis of toestand waarvan men als vaststaand aanneemt dat die echt voorkomt of voorgekomen is. Een feit dat een gebeurtenis in de hand werkt (zonder er regelrecht de oorzaak van te zijn), zonder dat mensen er invloed op hebben, heet omstandigheid of factor; een bijkomstige omstandigheid is een bijomstandigheid. Bijkomstigheden gelden als weinig belangrijk. Wanneer men een feit kent en er gevolgtrekkingen aan kan verbinden, spreekt men van een gegeven.
Zie: fictie; gebeurtenis; informatie; mogelijkheid; toestand.

Synoniemen Handboek Spreekwoorden
Gedigitaliseerd Ensie (1998)
Feit
Spreekwoord(en):
• wie met de werkelijkheid wil leven, moet haar af en toe ontvluchten (Rob Hoogland)

Handwoordenboek synoniemen
J.V. Hendriks (1898)
Feit
De ruimste beteekenis heeft het woord gebeurtenis, dat in het algemeen iets aanduidt, dat geschiedt of voorvalt. Voorval is een op zich zelf staand feit of eene gebeurtenis, die slechts enkele personen betreft. Voor gebeurtenis en voorval wordt ook bet aan het Fransch ontleende woord feit gebruikt. Onder feit verstaat men nog meer dat wat geschied is, hetgeen de Duitschers thatsache noemen, waaraan wederom het germanisme daadzaak ontleend is. Bovendien wordt feit gebruikt in den zin van historische gebeurtenissen. Aan toeval is altijd het bijdenkbeeld verbonden van iets onverwachts of verrassends. Avontuur is eene buitengewone, eene toevallige, buiten den regel zijnde, gebeurtenis; dikwijls is er de gedachte van gevaar aan ver¬bonden. ,,De nederlaag van Napoleon bij Waterloo was eene gewichtige ge¬beurtenis; de ontmoeting van Blucher en Wellington aan den avond van den slag was een gedenkwaardig voorval; het niet verschijnen van het corps van Grouchy op het beslissende oogenblik was voor de Franschen een nood¬lottig toeval. De vlucht van Napoleon uit Rusland was vol avonturen. Bij de studie der historie moet men veel feiten en jaartallen leeren.”

Muiswerk Educatief
Muiswerk Educatief (2017)
feit
feit - zelfstandig naamwoord
1. wat bekend is of wat je weet
♢ de feiten bewijzen dat hij het heeft gedaan
1. achter de feiten aanlopen
[pas iets doen als het te laat is]
2. een strafbaar feit
[iets waarvoor de rechter je kan straffen]
3. in feite heeft hij gelijk
[hij heeft inderdaad gelijk]
4. het is een feit dat ...
[het staat vast]
5. de feiten aan het licht brengen
[laten zien wat werkelijk gebeurd is]
6. iemand met zijn neus op de feiten drukken
[hem dwingen te zien hoe het werkelijk is]
7. de feiten spreken voor zich
[een toelichting is niet nodig]
8. een voldongen feit
[waar niets aan te veranderen is]
9. in feite
[feitelijk, eigenlijk]
Zelfstandig naamwoord: feit
het feit
de feiten
het feitje
Synoniemen
data, gegeven