ERFELIJK, bn. bw. wat als erfenis overgaat, wat geërfd wordt: erfelijk recht;
— overgeërfd erfelijke ziekte;
— eeuwig en erfelijk, zonder ophouden, voortdurend, gedurig.
ERFELIJKHEID, v. (...heden), het erfelijk zijn of worden: de erfelijkheid der kroon in de mannelijke en de vrouwelijke lijn.