Gepubliceerd op 02-09-2018

Eeuwig

betekenis & definitie

EEUWIG, bn. bw. begin noch einde hebbende God alleen is eeuwig;

— altoosdurende, geen einde nemende, bestendig, duurzaam de eeuwige gelukzaligheid;
— tot eene eeuwige ballingschap veroordeelen, tot levenslange ballingschap;
— zich een eeuwigen naam maken, zich onsterfelijk maken;
— tot in eeuwigheid vaar eeuwig wel;
— de eeuwige bruid, een meisje dat wel ondertrouwd is, maar waarvan het huwelijk niet is doorgegaan;
— de eeuwige stad, Rome;
— eeuwige rente, onaflosbaar; eeuwig en erfelijk;
— het eeuwige aardijs, onderaardsche ijsbodem, waar de zomerwarmte niet in staat is, den bevroren bodem tot op aanzienlijke diepte te ontdooien;
— bovenmatig, overdreven: het duurt eeuwig lang, buitengewoon lang;
— ik heb er eeuwig het land aan, in hooge mate;
— hij is eeuwig om mij heen, altijd door;
— dat eeuwige gezeur, eindeloos, zonder ophouden;
— (Zuidn.) op zijn eeuwig gemak, zonder eenige moeite. EEUWIGLIJK, bw. (w. g.).