Definities van Groot woordenboek der Nederlandsche taal in de Ensie T
- Tegenligger
- Tegenlist
- Tegenloopen
- Tegenloopgraaf
- Tegenmarcheeren
- Tegenmarsch
- Tegenmijnen
- Tegenmompelen
- Tegenmorren
- Tegenmuur
- Tegennaaien
- Tegennatuurlijk
- Tegenomwenteling
- Tegenover
- Tegenovergelegen
- Tegenovergesteld
- Tegenoverliggend
- Tegenoverstand
- Tegenoverstellen
- Tegenpand
- Tegenpartijdig
- Tegenpaus
- Tegenpraten
- Tegenprater
- Tegenpruttelen
- Tegenrede
- Tegenrennen
- Tegenrijden
- Tegenroede
- Tegenrollen
- Tegenronde
- Tegenruisghen
- Tegenruk
- Tegenrukken
- Tegenschans
- Tegenschreeuwen
- Tegenschreeuwer
- Tegenschrijven
- Tegenslaan
- Tegenslag
- Tegensnellen
- Tegenspartelen
- Tegenspeelster
- Tegenspelen
- Tegenspeler
- Tegenspoed
- Tegenspoeden
- Tegenspoedig
- Tegenspraak
- Tegenspreken
- Tegenspreker
- Tegenspringen
- Tegenstaan
- Tegenstand
- Tegenstellen
- Tegenstellend
- Tegensteller
- Tegenstem
- Tegenstemmen
- Tegenstemmer
- Tegenstooten
- Tegenstralen
- Tegenstreven
- Tegenstrever
- Tegenstrevig
- Tegenstribbelaar
- Tegenstribbelen
- Tegenstrijd
- Tegenstrijden
- Tegenstrijder
- Tegenstrijdig
- Tegenstroom
- Tegenstroomen
- Tegenstuit
- Tegentrekken
- Tegenval
- Tegenvallen
- Tegenvaller
- Tegenwaaien
- Tegenweer
- Tegenwerken
- Tegenwerker
- Tegenwerpen
- Tegenwicht
- Tegenwil
- Tegenwoner
- Tegenwoordig
- Tegenwoordigheid
- Tegenworstelen
- Tegenzang
- Tegenzijde
- Tegenzin
- Tegenzuchten
- Tegenzuur
- Tegenzweren
- Tehuis
- Tehuiskomen
- Tehuiskomst
- Teil
- Teint