Tegenspreken - (sprak tegen, hoeft tegengesproken), iets beweren of verzekeren in strijd met hetgeen door een ander wordt beweerd of verzekerd, betwisten ; dat moet ik tegenspreken; dat gerucht is door niemand tegengesproken; iem. in ’t gezicht, brutaalweg tegenspreken;
— zichzelf tegenspreken, wat men nu zegt, is in strijd met hetgeen men vroeger zei. TEGENSPREKING, v. het tegenspreken.