Definities van Groot woordenboek der Nederlandsche taal in de Ensie T
- Training
- Traject
- Traktaatgenootschap
- Traktaatje
- Traktatie
- Trakteeren
- Traktement
- Traktementsdag
- Tralie
- Traliebrug
- Traliën
- Tralieschot
- Tralieswijze
- Tralietafel
- Tram
- Tramaanleg
- Trammen
- Tramontane
- Trampaard
- Trance
- Trance (eng.), v. de toestand waarin het medium zich bevindt tengevolge en tijdens de materialisatie van geesten (in de leer der spiritisten).
- Tranchant
- Tranchant bn. (-er, -st), scherp, bijtend, bits.
- Trancheeën
- Trancheermes
- Trancheur
- Tranen
- Tranenbeek
- Tranenvol
- Tranig
- Tranquille
- Tranquilliteit
- Trans
- Transactie
- Transalpijnsch
- Transcendentaal
- Transcript
- Transcriptie
- Transept
- Transfereeren
- Transfiguratie
- Transfigureeren
- Transformatie
- Transformator
- Transformeeren
- Transfusie
- Transigeeren
- Transiteeren
- Transitief
- Transito
- Transitoir
- Transitowissel
- Transkapellen
- Translaat
- Translateeren
- Translateur
- Translocatie
- Transmigratie
- Transmissie
- Transmitteeren
- Transparant
- Transpiratie
- Transpireeren
- Transplantatie
- Transponeeren
- Transport
- Transportabel
- Transportatie
- Transporteeren
- Transporteur
- Transportinrichting
- Transportkosten
- Transportmachine
- Transpositie
- Transsubstantiatie
- Transversaal
- Transversalen
- Trant
- Trantelen
- Tranten
- Traoeeren
- Trap
- Traparm
- Trapéze
- Trapezium
- Trapezoïde
- Trapgang
- Trapgans
- Trapgat
- Trapkleed
- Trappeeren
- Trappelen
- Trappen
- Trappist
- Trappistenbier
- Trapplaats
- Trapsgewijze
- Trapstoel
- Trapswijze
- Tras