Gepubliceerd op 02-09-2018

El

betekenis & definitie

EL, v. (-len), lengtemaat;

— Nederlandsche el, meter;
— vierkante el, vierkant van eene el lang en eene el breed, eenheid der vierkantsmaat;
— kubieke el, kubus waarvan de afmetingen eene el zijn;
— (fig.) iets met de el uitmeten, sterk overdrijven, aan de onderdeelen (van een twist, een geschil) te veel gewicht toekennen;
— weten aan hoeveel de el, weten hoe iets zal eindigen, er de ongemakken, het nadeelige van kennen; hij heeft gedronken; maar als hij thuis komt zal hij weten aan hoeveel de el;
— hij heeft een gezicht van eene el lang, omdat het hem niet naar den zin is;
— een ridder van de el, manufacturier, of diens bediende.