Gepubliceerd op 02-09-2018

Egge

betekenis & definitie

EGGE, v. (-n), EG, v. (-gen), landbouwwerktuig, bestaande uit een houten of ijzeren raam waarin in eene schuine richting houten of ijzeren pennen zijn gestoken, die den grond losmaken; dient ook tot 't vernietigen van onkruid, ’t onder de aarde brengen van het zaad, het verdeelen van kluiten en halfvergane zoden enz.;

— (spr. gew.) die kan zijne egge wel aanwaren, weet wel voor zijne belangen op te komen;
— zelfkant (van laken enz.) thansneg;
— het scherp van een mes;
— aanslijping van een beitel, ook fout genoemd;
— schuine kant van eene lichtopening in een muur: een boogvenster met afzettende eggen. Eggetje, egje, o. (-s).