Gepubliceerd op 02-09-2018

Dwalen

betekenis & definitie

DWALEN, (dwaalde, heeft gedwaald), op een verkeerden weg zijn of voortloopen volg dezen weg maar, gij kunt niet dwalen; (vgl. afdwalen, verdwalen);

zonder bepaald doel rondloopen wij dwaalden twee uren in het bosch;
— (nat. w. g.) de magneet dwaalt, wijkt af;
— (fig.) eene valsche meening van iets hebben, zich vergissen gij dwaalt, mijn vriend;
— het kwade doen vergeef mij. Heer, indien ik gedwaald heb;
— dwalen is menschelijk;
—, o. dwaling. DWALING, v. (-en), het dwalen; verkeerdheid, valsch begrip in dwaling verkeeren; dat is eene grove dwaling;
— verkeerde daad de dwalingen zijner jeugd;
— (bijb.) de dwalingen onzes weegs.