Gepubliceerd op 02-09-2018

Drup

betekenis & definitie

DRUP, m. (-pen), druppel: ze hadden geen drup water meer;

— het in druppels neervallen eener vloeistof
— in den drup staan, zoo dat de druppels op iem. vallen;
— pijnlijke zwelling en ontsteking der borsten bij jonge kraamvrouwen, melkklonter;
— borrel;
— veel van den drup houden, aan den drank verslaafd zijn;
— ik heb nog geen drup geproefd, niets; zie DROP. Drupje, o. (-s), slokje.

< >