DINSDAG, m. (-en), derde dag der week:
— (zeew.) elk der twee planken, aan boord van visschersschepen, op het dek tusschen de kribben geplaatst en met deze een vierkant vormend, dat de op dek geworpen visschen tegenhoudt;
—AVOND m. (-en);
—MORGEN, m. (-s), enz.