Wat is de betekenis van dinsdag?

2024-04-30
Algemeen Nederlands Woordenboek

Algemeen Nederlands Woordenboek (2009-heden)

dinsdag

tweede dag van de week. Voorbeelden: Eerst komt de regering aan de beurt. Zij laat elk jaar op Prinsjesdag (de derde dinsdag van september) weten waaraan ze het overheidsgeld wil besteden of waarop ze wil bezuinigen. http://www.tweede-kamer.nl/ Op maandag en dinsdag zijn de kijkcijfers hoger dan in het weekeinde. De Standaa...

2024-04-30
Nederlandstalige WikiWoordenboek

Wiktionary (2019)

dinsdag

dinsdag - Zelfstandignaamwoord 1. (tijdrekening), (dag) een dag van de week die na maandag en voor woensdag komt Op dinsdag zal er een volle maan zijn. Op de derde dinsdag van september begint het nieuwe parlementaire jaar. Woordherkomst...

2024-04-30
Muiswerk Educatief

Muiswerk Educatief (2017)

dinsdag

dinsdag - zelfstandig naamwoord uitspraak: dins-dag 1. de tweede dag van de week ♢ op dinsdag moet ik naar school Zelfstandig naamwoord: dins-dag de dinsdag de dinsdagen

2024-04-30
Lexicon van het bijgeloof

Walter Gerlach (2000)

Dinsdag

→ Weekdagen.

2024-04-30
Woordenboek van populaire uitdrukkingen

Marc de Coster (1998)

Dinsdag

Als het - is, dan moet dit België zijn titel van een Amerikaanse film uit 1969, ‘If it’s Tuesday this must be Belgium’, over een groep Amerikaanse toeristen die door Europa reist. De titel verwijst naar de verwarring waaraan veel toeristen ten prooi zijn na het zoveelste uitstapje, waarbij velen onder hen nog nauwelijks weten in welk land ze verzei...

2024-04-30
Art & Architecture Thesaurus

Getty Research Institute (1990)

dinsdag

dinsdag - De dag na maandag en voor woensdag, traditioneel gezien als de derde dag van de week, maar tegenwoordig ook vaak gezien als de tweede. In het Engels, Nederlands en een aantal andere talen genoemd naar Tiu, of Tiw, de Angelsaksische naam voor de Noordse god van de oorlog, een van de zonen van Odin of Wodan. In Romaanse talen genoemd naar d...

2024-04-30
Frysk Wurdboek (Friesch woordenboek)

Fa. A.J. Osinga (1952)

Dinsdag

s., Tiisdei; -morgen, Tiisdeitomoarn; -middag, Tiisdeitomiddei, -oerdei; -avond, Tiisdeitojoun; -nacht, Tiisdeitonacht; ’s -s, Tiisdeis.

2024-04-30
Woordenboek Nederlands-Turks

Mehmet Kiriş (2024)

Wil je toegang tot alle 20 resultaten?

Ja, ik word vriend van Ensie!
2024-04-30
Groot woordenboek der Nederlandse taal

Van Dale Uitgevers (1950)

Dinsdag

m. (-en), 1. derde dag der week ; 2. (zeew.) elk der twee planken, aan boord van vissersschepen, op het dek tussen de kribben geplaatst en met deze een vierkant vormend dat de op het dek geworpen vissen tegenhoudt.