Gepubliceerd op 24-02-2020

Deeg

betekenis & definitie

Het begrip deeg heeft 3 verschillende betekenissen:

1. deeg - DEEG v. iets waaraan men wat heeft: dat middel, dat drankje zal u deeg doen, zal u goed doen;
gij zult er lang deeg van hebben, plezier, genoegen, wil van hebben;
— hij heeft er deeg van, is er mee in zijn schik;
— van die plagerijen zal hij geen deeg hebben, geen schik hebben, hij zal er zijn doel niet mee bereiken; -
— (gew.) op de bruiloft heb ik deeg gehad, mij uitstekend vermaakt; er geen deeg in hebben, geen schik;
— bn. hij is niet goed deeg, niet wijs;
— ’t is niet veel deegs, heeft niet veel te beteekenen.

2. deeg - DEEG, o. (-en), dooreengekneed mengsel van eenige vaste zelfstandigheid met eene vloeistof (inz. van meel met melk of water);
— (fig.) zij zijn allen van één deeg, (of Zuidn.) het is al koek van eenen deeg, allen van dezelfde soort.

3. deeg - DEEG, bn. degelijk degelijkheid.