Gepubliceerd op 02-09-2018

Dans

betekenis & definitie

DANS, m. (-en), rythmische beweging der voeten en van het lichaam op de maat der muziek zich met spel en dans vervroolijken;

— een meisje ten dans leiden, met haar op een bal gaan dansen; ten dans noodigen;
— een dans, eenige achter elkander uitgevoerde dansbewegingen ik kan nog wel een dans meemaken;
— die dame had nog twee dansen open, had op haar balboekje voor twee dansen nog geen cavalier;
— bepaalde soort van dans: de fandango is een Spaansche dans;
— er gaat geen dans voor eten, eten gaat vóór alles;
— (Zuidn.) dansfeest, bal;
— SintVeitsdans, danswoede, eene soort van kramp, met zulke hevige en menigvuldige bewegingen en trekkingen der ledematen, dat de daarmede behepte het voorkomen heeft van een dansende;
— (fig.) den dans ontspringen, het gevaar, het onaangename karweitje enz. ontkomen;
— aan den dans komen, geraken, slaags raken, (ook met iem.) in gevecht, in twist komen:
— iem. een (anderen, schoonen, nieuwen) dans leeren, hem berispen, bekijven, afranselen (ook) hem bedriegen;
— spel, boel, rommel dat is daar een rare dans, het gaat er zonderling toe. Dansje, o. (-s), de oude heer maakte ook nog een dansje mee.