COMPLIMENT, o. (-en), betuiging van beleefdheid, vriendschap of eerbied; groet tusschen personen onderling: iem. de complimenten (van een ander) overbrengen; compliment van meneer A.; (scherts.) compliment aan je baas en zeg hem dat hij naar de pomp kan loopen;
— het compliment van den dag, heil- of gelukwensch, inz. met Nieuwjaar;
— iem. een (zijn) compliment maken over (wegens) zijn voortreffelijk spel, zijne uitspraak, hem daaromtrent prijzen, loffelijke woorden zeggen;
— geene complimenten geen plichtplegingen; (scherts.) geene complimenten met iets(of iem,) maken, niet ontzien;
— hij maakt geene complimenten, hij treedt beslist op;
— zonder veel complimenten, zonder aarzelen, op brutale wijze, zonder zich aan iets te storen;
— veel complimenten hebben, veel noten op zijn zang hebben, veeleischend zijn;
— geene complimenten van iem. afwachten, niets van hem afwachten, geen bevelen, aan- of opmerkingen van hem dulden.