Gepubliceerd op 22-11-2018

Overbrengen

betekenis & definitie

Overbrengen (bracht over, heeft overgebracht). brengen van de eene plaats naar de andere: de meubelen naar het nieuwe huis overbrengen;

— (kooph.) een bedrag overbrengen, van de eene plaats in ‘t boek naar de andere brengen, (ook) een bedrag van den voet eener bladzijde overbrengen naar de volgende bovenaan, transporteeren; (ook) een bedrag van de rekening van het eene jaar afnemen en op die van het volgende jaar brengen;
— een gevangene overbrengen, naar de gevangenis, van de eene gevangenis naar eene andere of naar de rechtbank;
— (zeet.) ballast overbrengen, van de eene zijde van het schip naar de andere;
— (wisk.) een term uit een der leden eener vergelijking wegnemen en met een omgekeerd teeken in de andere plaatsen; den zetel der regeering naar Amsterdam overbrengen, daarheen verplaatsen;
— iem. eene rivier overbrengen, er overheen brengen, van den eenen oever naar den anderen;
— de telegraaf heeft dat bericht vlug overgebracht, overgeseind;
— van den eenen persoon naar den anderen brengen: iem. eene boodschap overbrengen; een bevel overbrengen;
— overbabbelen, verklikken, aanbrengen: vertrouw hem niet, hij brengt alles over;
— van de eene taal in de andere brengen, vertalen;
— toepassen, van toepassing maken, te pas brengen;
— (overbracht, heeft overbracht), doorbrengen, doorstaan, moeite hebben: zij heeft al veel overbracht, veel ziekten, tegenspoed en zorg waren haar deel. OVERBRENGING, v. (-en), het overbrengen (in alle bet.).