BRUIDEGOM, BRUIGOM, m. (-s), in ondertrouw opgenomen man (ook nog tijdens de bruiloftsviering) hij is de bruidegom;
— de zilveren, gouden bruigom, die de zilveren, gouden bruiloft viert; (dicht.) verloofde;
— haar hemelsche bruidegom (van eene non), Christus.