Gepubliceerd op 24-02-2020

Bos

betekenis & definitie

Het begrip bos heeft 3 verschillende betekenissen:

1. bos - BOS, v. (-sen), bus; ziekenfonds:
— (in een scheepspomp) emmer;
— (gew.) zacht, droog gezwel aan de achterpooten van een paard, bolspat.

2. bos - BOS, m. (-sen), bundel, verzameling van langwerpige niet zeer vast samengebonden voorwerpen (vruchten, planten, deelen van planten enz.): een bos wortelen, bieten, penen; een bos rijs, takken;
— een bos pennen, eenige ganzepennen;
— een bos sleutels, ring, reeks met sleutels;
— een bos stroo, eene handvol, eene schoof;
— (gew.) met een bosje stroo gemerkt, (van roerende goederen) te koop zijn;
— een bos vlas, zes handen vol, schrank;
— eenige booten (10 tot 14) gerepeld vlas;
— een bos hennep, vijftig leeën, elk van vier schooven; een bos touw; een bos garen;
— een bos haar, eenige haren, al het hoofdhaar, vgl. krullebos;
— bossen, (in een weiland) zwaar uitgegroeid gras;
— boender-, bentgras, bentepollen;
— (gew.) een heele bos, zeer veel. Bosje, o. zie aldaar.

3. bos - BOS, BOST, bn. (gew.) bos zijn, zijn geld, knikkers verloren hebben, blut zijn;
— iem. bos drinken, hem alles opdrinken.