Gepubliceerd op 24-02-2020

Borg

betekenis & definitie

Het begrip borg heeft 3 verschillende betekenissen:

1. borg - BORG, m. (-en), persoon die zich voor een ander voor het geval dat deze zijne verplichtingen niet nakomt, geldelijk verantwoordelijk stelt; medeschuldenaar de borgen van den kooper, huurder, aannemer; de borgen van den gemeenteontvanger; borgen stellen, opgeven; iem. als borg stellen;
— borg spreken voor iem., goed spreken voor;
— borg staan voor de kooppenningen, instaan;
— de borgen (den borg) (bv. van den hoofdschuldenaar, van den aannemer) aanspreken, (meestal in rechten) noodzaken aan de in de borgstelling genoemde verplichting te voldoen;
— wilt gij zorg, stel u borg;
— iets op den borg halen, keopen zonder dadelijk te betalen, ook op den (te) borg geven, (inz. kruidenierswaren, brood, enz.);
— borg blijven, staan, spreken voor iemands betrouwbaarheid, zedelijkheid, enz., voor hem instaan;
— ik blijf, (sta) er u borg voor, sta er voor in, verzeker het u;
— (bijb.) Christus is onze borg, middelaar;
— onderpand, cautie geen voldoenden borg kunnen stellen;
— zijne borgen in den zak hebben, dadelijk kunnen betalen zonder flinken geldelijken borg onnoodig zich aan te melden;
— wat zijn uwe borgen ? waarop steunt uwe bewering ?;
— waarborg mijn eerewoord zij u borg; zijne menschlievendheid staat er mij borg voor, dat hij u zal helpen;
— (gew.) wei is karnemelksborg, ‘t is lood om oud ijzer.

2. borg - BORG, m. (-en), (gew.) barg.

3. borg - BORG, v. (-en), borgstrop; borgketting; borgkoppeling; vgl. borghaak, borgsloep.