BOONENSTAAK, m. (...staken), staak waarlangs klim- of staakboonen zich omhoog winden;
— (spr.) hij is zoo stijf als een boonenstaak;
— een boonenstaak van een vent, iem. met eene lange, rechte gestalte en stijve houding en manieren;
...STOK, m. (-ken), boonenstaak;
...STOPPEL, m. (-s), verdroogde boonplant, waarvan de boonen af zijn;
— land waarop boonen gegroeid hebben;
...STROO, o. uitgedorschte boonenhalmen;
— (fig.) zoo grof als boonenstroo, gezegd van iets grofs en van geringe waarde;
...TOL, m. stuik ongedorschte boonen;
...VELD, o. (-en), boonakker.