Wat is de betekenis van staak?

staak - Zelfstandignaamwoord 1. lange stok die als steun in de grond is gezet 2. doelpaal 3. lang, mager persoon staak - Werkwoord 1. eerste persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van staken ♢ Ik staak 2. gebiedende wijs van staken ♢ staak! 3. (bij...

staak - zelfstandig naamwoord 1. lange dunne stok ♢ de planten in de tuin zijn vastgebonden aan staken Zelfstandig naamwoord: staak de staak de staken het staakje

(de, staken) doelpaal. Hij en de staak hielden tot de 73ste minuut de nul op het scorebord. - HV, 11-03-2003.

Een staak is een hulpgereedschap bij het drijven en stuiken, m.o. o.a. bolstaak en speerstaak.

1. Inz. in de voetbalsport: (doel)paal; ook bij het zgn. bolspel (zie de Sam.). Terwijl een schot van M. nog op de staak terecht kwam, Gentenaar 8/8/1977. 2. Standaard (van een standaardmolen). - Zie ook de Sam. Sam.: staakbolling, soort van werpspel, waarbij een zgn. bol naar een houten paal gerold wordt (In he...

(de, staken), i.h.b.:) laag boompje met een dun, recht stammetje, i.h.b. in het bos. De Bosneger viel van de barbakot in een half afgekapte staak en was dood (mond.). -Etym.: In AN in diverse, verwante bet.

stake, lang lat, stok; gestaak, ophou; gelyk wees.

s., staek, staech, stôk.

...