Gepubliceerd op 24-02-2020

Bollen

betekenis & definitie

Het begrip bollen heeft 4 verschillende betekenissen:

1. bollen - BOLLEN, (bolde, heeft gebold), (gew.) naar den stier verlangen, tochtig zijn (van koeien); eene koe laten bollen. naar den stier brengen; ook die stier bolt niet meer, springt niet meer; vgl. stieren;
— (gew.) huilen.

2. bollen - BOLLEN, (bolde, heeft gebold), (veend.) bollejagen de arbeiders bollen, zijn aan het bollen.

3. bollen - BOLLEN, (bolde, heeft gebold), (zeew.) inkorten, inhalen de bezaan bollen;
— (Zuidn.) die spijs bolt in den mond, klontert;
— bol worden die muur bolt;
— bol maken die kuiper gebruikt smallere duigen, hij bolt zijn werk meer;
— een spel spelen waarbij met een bol geworpen wordt: kegelen; eenige knikkers of hazelnoten op eene rij zetten en dan op eenigen afstand ernaar werpen met een grootere (bolle, bolder geheeten) (die uit de rij geworpen worden, zijn voor den speler);
— (Zuidn.) een krullebol naar een houten stek rollen (in eene halve ellips) of rechtuit schieten (zoodat een op den stek liggende bol van de tegenpartij weggeschoven wordt; wier bollen het naast bij den stek komen te liggen, wint het);
— (fig.) te kort bollen, zijn doel missen; (ook) het onderspit delven;
— eene kar bolt goed , als zij een goeden slag heeft;
— een steenweg bolt goed, als men er gemakkelijk over rijden kan;
— het vlas van de zaadbollen ontdoen, repelen.

4. bollen - BOLLEN, (bolde, heeft gebold), runderen dooden, door ze met een hamer voor den kop te slaan, ook dollen of kollen genoemd; ook wel van andere dieren gezegd;
— de eigenliefde streelen dat bolde hem bijzonder;
— dat zal hem wel bollen, wel naar den zin zijn;
— wat bolt het mij, wat kan mij het schelen; 't wil er niet bollen, gelukken, slagen;
— dat zal hier ook niet bollen, in goede aarde vallen.

< >