Gepubliceerd op 02-12-2018

Tochtig

betekenis & definitie

Tochtig - bn. (-er, -st), vol tochtlucht: eentochtig huis; eene. tochtige gang;

—(w. g.) sterk verlangende naar: tochtig naar vermaken;
— (van sommige wijfjesdieren gezegd) sterk naar het mannetje verlangende, ritsig, heet: eene tochtige koe. TOCHTIGHEID, v. het tochtig zijn; ritsigheid.