Gepubliceerd op 01-09-2018

Bloem

betekenis & definitie

BLOEM, v. (-en), uitgebot deel der plant, dat voornamelijk ter voortplanting dient en dat zich veelal onderscheidt door schoonheid van vorm en kleur of door een aangenamen geur;

— dubbele bloemen, met een grooter aantal bloembladen dan het normale;
— gevulde bloemen, met grootere bloembladen dan gewoonlijk;
— eenslachtige bloemen, met enkel meeldraden (mannelijke bloemen) óf met enkel stampers (vrouwelijke bloemen); tweeslachtige bloemen, met meeldraden en stampers;
— plant die sierlijke of geurige bloemen draagt: bloemen in den tuin; handel in afgesneden bloemen;
— (fig.) de bloemetjes buiten zetten, zeer veel pret maken:
— wat zich door vorm, kleur, glans, teerheid, reinheid of frischheid onderscheidt; (fig.) de keur de bloem des adels; de bloem der jongelingschap; de bloem der natie; de bloemen der dichtkunde;
— de bloem van iets hebben, het beste gedeelte ervan bekomen, het eerste erbij zijn;
— de bloem is er af, het beste is er af;
— het is eene bloem die in het duister bloeit, zijne goede eigenschappen zijn niet algemeen bekend;
— maagdom, ongeschonden reinheid zij is haar bloempje kwijt;
— fijn gezift meel;
— bloem van zwavel, van zink enz., zeer fijn verdeeld en zuiver;
— de bevroren waterdamp op de ruiten de bloemen staan op de ruiten Zie BLOM. Bloempje, bloemetje, o. (-s).