Plant v. (-en), gewas, levend wezen dat zich kan voeden en voortplanten, doch gevoel en willekeurige beweging mist: planten opkweeken; uitheemsche, inlandsche planten;
— gezellige planten, die alleen in elkanders nabijheid kunnen tieren;
— kasplanten, planten in broeikassen gekweekt, in tegenstelling met planten van den konden grond;
— gewas waarvan de stengel niet houtachtig is: planten verzamelen, drogen en opplakken;
— jong gewas inz. wanneer het verzot wordt, doch dan meest in samenstellingen als: sla-, kool-, andijvieplanten enz. PLANTJE, o. (-s).