BLAFFEN, (blafte, heeft geblaft), geluid geven, bassen (van honden); (spr.) blaffende honden bijten niet, zie BIJTEN; (fig.) tegen de maan blaffen, het onmogelijke willen; hij blaft van den honger, heeft een geweldigen honger;
— zeer hard hoesten bij verkoudheid; snoeven. BLAFFER, m. (-s). BLAFSTER, v. (-s).