Gepubliceerd op 24-02-2020

Nauw

betekenis & definitie

Het begrip nauw heeft 2 verschillende betekenissen:

1. nauw - bn. bw. niet wijd, klein van omvang, met weinig ruimte, smal, enz. : eene nauwe straat; nauwe schoenen; de mouwen zijn te nauw;
— (fig.) hij heeft een nauw geweten, is zeer nauwgezet;
— de stad werd nauw ingesloten, zoodat er niets uit of in kon;
— dicht bij elkaar, opeengedrongen : wij zitten hier heel nauw;
— dicht aansluitende bij, niet ver afstaande: in nauw verband, in nauwe betrekking staan;
— zij zijn nauw aan elkaar verwant;
— innig, hartelijk: nauwe vriendschapsbanden;
— bekrompen : hij behelpt zich zeer nauw; ik kom maar nauw toe, kom bijna te kort;
— dat is maar nauw een kwartier, bijna een kwartier;
— streng, stipt, nauwkeurig: het zal er zoo nauw niet op aankomen, men zal zoo stipt niet zien;
— dat luistert nauw, er mag maar weinig aan mankeeren;
— ge moet niet zoo nauw kijken, het niet zoo nauw nemen, zoo precies zijn;
— (gew.) iets nauw bewaren, zorgvuldig;
— nauw dingen, scherp, zoodat men in zijn bod zeer laag blijft;
— nauwelijks, pas, even : zou hij nu al terug zien! hij is nauw vertrokken; hij durfde nauw antwoord geven, bijna niet.

2. nauw - o. zeeëngte, straat: het Nauw van Calais;
— verlegenheid, benauwdheid, knel: in het nauw zijn, in de klem zitten;
— iem. in het nauw zetten of brengen, iem. in groote verlegenheid brengen.