benauwd
...
Jan Hoogland, Roel Otten | AUP Amsterdam Univerisity Press
Wiktionary (2019)
benauwd - Bijvoeglijk naamwoord 1. moeilijk ademend, belemmerd in de ademhaling ♢ Iemand met COPD of astma heeft heeft vaak benauwd. 2. angstig, bang ♢ zijn lijfspreuk bleef door de jaren heen: "niet van dat benauwde" 3. beperkt van ruimte ...
Muiswerk Educatief (2017)
benauwd - bijvoeglijk naamwoord uitspraak: be-nauwd 1. met te weinig adem ♢ ik heb het de laatste tijd erg benauwd 2. met te weinig frisse lucht ♢ het is benauwd hier in huis, doe een raam open!...
Fa. A.J. Osinga (1952)
adj. & adv., binaud, binypt near, têd; (van het weer), lúmsk, lúnsk; — worden (van het weer), lume, lúmje, lúnje; het — hebben, it krap hawwe, nei de siken gapje, happe.
Van Dale Uitgevers (1950)
bn. bw. (-er, -st), 1. beperkt van ruimte, nauw, eng: een benauwde plaats, ruimte; — wij zitten erg benauwd, erg dicht op elkaar; — oneig.: geen ruimte van middelen hebbend. 2. belemmerd in de ademhaling: de zieke is benauwd; het hijgen der benauwde borst. 3. zo dat het de ademhaling belemmert: een benauwde reu...
Gerelateerde zoekopdrachten
Log hier in om direct te kunnen beginnen met schrijven.
Wil je dit begrip toevoegen aan je favorieten? Word dan snel vriend van Ensie en geniet van alle voordelen: