Het begrip erg heeft 3 verschillende betekenissen:
1. erg - ERG bn. bw. (-er, -st), slecht, boos, slim: het is meer dan erg;
— op het ergste voorbereid zijn, het slimste verwachten;
— zoo erg is het niet;
— wat hij gedaan heeft is nog erger, nog slechter;
— ‘t wordt hoe langer hoe erger, d. i. hoe langer het duurt, hoe slimmer het wordt;
— van kwaad tot erger vervallen, zich steeds meer aan het kwaad overgeven;
— het is er erg mede gesteld, zeer treurig;
— hij ligt zeer erg, zeer ziek;
— ‘t is erg weer, zeer slecht weder;
— de regen is nu op zijn ergst, op zijn hevigst;
— een erge vijand, een groote vijand;
— het staat u erg leelijk, zeer leelijk;
— zij zijn erg arm, zeer arm;
— het waait erg, hevig;
— hij is erg op den penning, zeer gierig, inhalig.
2. erg - ERG o. hij deed het zonder erg, niet opzettelijk, zonder kwade bedoeling, onwillekeurig;
— hij heeft er geen erg in, hij ziet er niets kwaads in, (ook) hij is er niet op verdacht;
— erg hebben, opletten heb toch erg bij wat ge doet;
— (gemeenz.) hij doet het met een ergje, met zeker oogmerk;
— het loopt nog op een ergje uit, die stoeipartij zal nog in eene vechtpartij veranderen.
3. erg - ERG o. eenheid van maat voor de energie: het arbeidsvermogen noodig om mG. cM. te verplaatsen.