BEGAPEN, (begaapte, heeft begaapt), wijd genoeg gapen om iets in den mond te krijgen;
— hij begeert meer, dan hij begapen kan, hij verlangt meer, dan hij gebruiken kan;
— (fig.) iem. begapen, van alle kanten aangapen, nieuwsgierig aankijken;
— kijken naar hetgeen iem. doet, het hem afloeren. BEGAPING, v. (-en), het begapen.