BEDENKDAG, m. (-en), bedenktijd van een dag. BEDENKELIJK, bn. bw. (-er, -st), ongerustheid wekkende, (minder sterk dan) zorgelijk: een bedenkelijk geval;
— wat bedacht, overdacht kan of moet worden alle bedenkelijke bezwaren zijn uit den weg geruimd;
— denkbaar;
— gevaarlijk dat ziet er bedenkelijk uit, dat is alles behalve rooskleurig;
— een bedenkelijk gezicht zetten, doen alsof men veel bezwaren zal maken, veel zwarigheden, veel gevaar duchten;
— eene bedenkelijke ziekte; de zieke is, ligt bedenkelijk, is gevaarlijk ziek. BEDENKELIJKHEID, v. zwarigheid, gevaar.