o. (-en), bankbreuk; staking van betalingen: bankroet spelen, bankroet gaan, verklaren, dat men zijne betalingen staakt;
—frauduleus bankroet, bedrieglijke bankbreuk;
— (fig.) als ik dat koop, ben ik bankroet, heb ik geen geld meer bij mij;
— verlies (in geld) van schuldenaars. BANKROETJE, o. (-s), een winkelier heeft veel bankroetjes, krijgt verschillende kleine postjes niet betaald;
— dat is ook een bankroetje voor mij, ook een schadepost, een tegenvaller.