bandeloos
onbeteueld, losbandig.
Van Dale Uitgevers (1950)
bn. bw. (...lozer, meest —), 1. (van gemoedsuitingen) ongetemperd; (van hartstochten) niet beperkt door enig gevoel van eer, schaamte, bedachtzaamheid ; 2. (van pers.) zich niet aan behoorlijke tucht onderwerpende, wild, onordelijk: een bandeloze troep ; het bandeloze gemeen ; 3. (van een koe) geen banden meer hebbende.
M. J. Koenen's (1937)
bn., bw. (niet in band of teugel gehouden, onbeteugeld; niet beperkt door enig gevoel van eer, schaamte, bedachtzaamheid enz.).
Jozef Verschueren (1930)
('bandəlo:s) bn. en bw. (...lozer, -t) 1. ongetemperd: ...loze lof. 2. niet beperkt door een gevoel van eer, schaamte, bedachtzaamheid : geweld. 3. geen dwang lijdend : een ...loze knaap; het gemeen. Syn. breidelloos, onbandig, onbeteugeld, teugelloos, tomeloos. Tgst. → geregeld.
Log hier in om direct te kunnen beginnen met schrijven.
Wil je dit begrip toevoegen aan je favorieten? Word dan snel vriend van Ensie en geniet van alle voordelen: