Gepubliceerd op 31-08-2018

BAD

betekenis & definitie

o. (-en), vloeistof, inz. water, waarin men het lichaam of een deel ervan laat verblijven; ook de indompeling een verfrisschend bad; een bad nemen; in het bad gaan; koude en warme baden;

— (fig.) iem. een koud bad geven, hem zijne illusies ontnemen, (ook) hem kalmeeren;
—(bijb.) het bad der wedergeboorte, de doop;
—de baden gebruiken, van de gelegenheid tot baden op eene badplaats geregeld gebruik maken; inz. de geneeskrachtige bronwateren, waarin men zich baadt of die men drinkt:
— (scheik. techn.) zelfstandigheid of oplossing waarin men een lichaam dompelt: de kolf wordt verwarmd in een bad van warm zand; het te vergulden voorwerp wordt in een bad van cyaangoud geplaatst;
— kuip waarin men zich baadt: een bad vullen, vol laten loopen; een zinken bad;
— badhuis;
— badplaats. BADJE, o. (-s).