Gepubliceerd op 31-08-2018

ALZOO

betekenis & definitie

bw. van wijze (versterking van) zoo, op deze wijze, aldus ’t is uit vrees, dat hij alzoo spreekt; gelijk God gebiedt, alzoo zullen wij doen; (veroud.) niet alzoo, zoo is het niet !;

— (bijb.) alzoo sprak de Heer tot Mozes (volgen de woorden);
— als bn. zoodanig alzoo zijn de paden aller die God vergeten;
— voegwoordelijk bw. gij hebt elkander alzoo weer gezien, dit maak ik op uit wat gij zegt;
— de vijand naderde, wij namen alzoo een ras besluit; ‘t bed is nog warm, hij kan alzoo nog niet lang weg zijn, om die reden, op dien grond;
—(veroud. en Zuidn.) vergel. voegw. doe alzoo het goed is in uwe oogen;
— tijdbep. voegw. alzoo hij het huis genaakte, hoorde hij het gezang;
— redeng.
voegw. alzoo er geen geld was, kon men de troepen niet betalen.