Gepubliceerd op 31-08-2018

AFZUIGEN

betekenis & definitie

Afzuigen (zoog af, heeft afgezogen), door zuigen losmaken en afscheiden het vleesch van eene kers (-epit) afzuigen;

— (tuinb.) (planten, inz. tot vermeerdering van zeldzame of kostbare gewassen) op eene andere plant enten met behoud der verbinding tusschen de entloot en de moederplant tot op den tijd, dat de entloot met den wilden stam behoorlijk samengegroeid is en dus zelfstandig haar voedsel uit dezen opzuigen kan deze jonge kerseboomen zijn van dien ouden afgezogen;
— (ook) de tuinier zuigt de plant af, laat ze zuigen totdat zij kan worden afgesneden;
— (vochten die zich aan of in iets bevinden) door zuigen ervan wegnemen, zuigend afnemen sommige boeren laten den koeien de eerste melk afzuigen; dat kind zuigt de moeder heel wat af; de bloedzuiger hecht zich aan de huid van een mensch vast en zuigt hem het bloed af; ook (fig., w. g.) iem. de krachten af zuigen;
— (fig.) iem. hei bloed afzuigen, hem allengs van geld en goed berooven en te gronde richten uit inhaligheid of schraapzucht, vgl. iem. uitzuigen;
— het vocht zuigen uit iets, leegzuigen, zuigende verorberen eene honigraat, eene borstplaat afzuigen, een wortel afzuigen;
— iem. (of van iem.) iets afzuigen, iets van eene vrouw met de moedermelk inzuigen (van aandoeningen en hoedanigheden gezegd die een zuigend kind van de moeder of zoogster overneemt): die verkoudheid heeft het kind van de moeder afgezogen; die drift en opvliegendheid heeft hij zeker van zijne min afgezogen;
— uitputten door te veel te zuigen, door te veel zog af te nemen het kind heeft de min geheel afgezogen, zij ziet er vervallen uit.

< >