Gepubliceerd op 06-12-2018

ZUIGEN

betekenis & definitie

ZUIGEN, (zoog, heeft gezogen), naar zich toehalen door terugtrekking der er op gezette lippen, lurken: iets naar binnen zuigen; limonade door een rietje zuigen; bloed uit eene wonde zuigen, de bloedzuigers zuigen bloed af;

— (fig.) iets uit den vinger (gewoonlijk) uit zijn duim zuigen, het verzinnen, leugens vertellen;
— (van jonge kinderen en dieren) van de moedermelk ontledigen en in zich opnemen: hij zoog toen nog dc borsten zijner moeder,
— de moedermelk nuttigen: laat gij dat kind nog zuigen?; te zuigen geven;
— eene zuigende beweging met den mond maken: op de vingers zuigen;
— langzaam en als het ware zuigende in zich opnemen: de grond zoog den regen gretig op; de spons zuigt het water in zich:
— naar zich toe trekken: deze tak zuigt alle sappen naar zich toe, hij moet uitgesnoeid worden; de stroom zuigt hier sterk;
— de vrind zuigt hier, het trekt hier sterk;
— vasthouden: dat zuigleer zuigt sterk; dat papier zuigt er tegenaan. ZUIGING, v.

< >