(steeg af, heeft afgestegen), (stijgen heeft hier nog de beteekenis van gaan), naar beneden komen of gaan zij stegen ettelijke trappen af en kwamen in den tuin; mijn reisgenoot was in eene andere boot afgestegen die reeds naar wal was gegaan;
— (in ’t bijz.) van een rijdier stijgen of uitstappen uit een rijtuig: hij was inmiddels de trede van de diligence afgestegen; stijg af en bind uw paard vast;
— (fig. w. g.) van het voorgoed verlaten van een vorstelijken zetel, afstand doen van de regeering. AFSTIJGING, v.