(stevende af, is afgestevend), (van schepen of de personen die daarin varen) van een bepaald punt afvaren om naar elders te zeilen of te stoomen in den vroegen morgen stevenden vrij van het eiland af;
— op iem. of iets afstevenen, (eig.) (van schepen of de personen die daarin varen) met een bepaald doel en in volle vaart ergens op afvaren: wij kregen een kaper in ’t gezicht, daar stevenden wij op af;
— (fig.) de Remonstranten zien Uwe Doorl. aan als eene baak in zee, waar zij allen op afstevenen, waarnaar zij zich richten;
— (fig. en scherts.) op iem. of iets afstevenen, (van voetgangers) regelrecht en met snellen tred op jemand of iets afkomen zoodra hij mij zag aankomen, stevende hij op mij af.