AFSCHAFFER, m. (-s), iem. die iets afschaft of afgeschaft heeft, inz. iem. die geen sterken drank meer gebruikt en ook meestal anderen tracht te bewegen dien niet te drinken;
— een lid van een afschaffingsgenootschap;
— (schertsend) hij is ook geen afschaffer, houdt wel van een glaasje. AFSCHAFSTER, v. (-s).