Gepubliceerd op 30-08-2018

Aflossen

betekenis & definitie

AFLOSSEN, (loste af, heeft afgelost), (personen die de wacht houden; hetzij schildwachten in den krijgsdienst, hetzij andere wachters of wakers) van hun post afhalen en vervangen of door anderen doen vervangen : de wacht aflossen; een schildwacht aflossen;

— personen ontheffen van, ontslaan uit hunne betrekking of van hun post door ze te vervangen of te doen vervangen; (ook fig.) de dagtoorts zonk ter kim, door d* avond afgelost; (inz. de mensch) is onze taak hier afgewerkt, dan lost God ons van d'arbeid af, dan bevrijdt hij ons van onze taak en stelt een ander in onze plaats;
— de dag- en nachtploegen der werklieden in deze fabriek lossen elkaar ’s avonds te zes uren af, wisselen elkander af, de eene ploeg neemt het werk van den anderen over, zoodat deze kan rusten;
— vader en zoon lossen elkander af in de fabriek, nemen beurtelings het werk van elkander over;
— zal ik u even aflossen, opdat gij kunt eten , uw werk ovememen;
— iem. bij het spel aflossen, zijne plaats innemen; ook bij het draaien aan het zware wiel loste de linkerhand de rechter af;
— het op een pand ontvangen geld terugbetalen en daardoor er de vrije beschikking over herkrijgen, inlossen: vele panden in de bank van leening worden niet afgelost;
— vele boeren kunnen de hypotheken bij verkoop hunner goederen niet aflossen, het in leen ontvangen geld betalen en daardoor de hypotheek afdoen;
— nog steeds zijn de Staatsschulden niet afgelost, betaald, voldaan;
— eene leening, een geleend kapitaal aflossen, in eens of in gedeelten terugbetalen;
— hij heeft slechts de helft op de som, de schuld afgelost, betaald;
— (ook fig.) eene zedelijke schuld afdoen;
— (Zuidn. en gew.) de lading lossen, afladen: een wagen aflossen; kolen aflossen.