Gepubliceerd op 30-08-2018

Afloop

betekenis & definitie

AFLOOP, m. de daad of handeling van afloopen in de meeste beteekenissen;

— het water op den weg heeft geen voldoenden afloop, zoodat het er steeds modderig is, kan niet wegstroomen;
— de afloop van rivieren, beken, het afwaarts stroomen;
— de afloop der eeuw, van den herfst, zijner dagen, het ten einde loopen van eene tijdruimte, het einde of laatste gedeelte van den verstrijkenden tijd;
— (dicht.) (van handelingen en voorvallen) de loop van hetgeen in opvolging van tijd geschiedt, in zijn geheel beschouwd : God zet als Vorst, Heer, Bron, Oorsprong, Wet en Rechter der dingen afloop pal, stuit den loop der gebeurtenissen;
— het eindigen of ophouden van eene handeling of een voorval, inz. in de zegsw. na (den) afloop van, nadat de handeling of het voorval geëindigd is: na afloop van het examen, van *t gesprek, den maaltijd, de plechtigheid, de werkzaamheden enz.;
— na afloop bal, na het einde der voorstelling of uitvoering;
— de wijze waarop eene handeling of een voorval afloopt of eindigt, de uitkomst: wie had zulk een afloop kunnen voorzien ; de afloop der examens was dit jaar niet gunstig;
— (ook van eene tijdruimte, wanneer die gedacht wordt als vertegenwoordigende de handeling die er in voorvalt): de verdere afloop van dien dag was als gewoonlijk bij eene eerste kennismaking;
— in den afloop der koorts, het afnemen;
— de koorts had een geregelden afloop, verloop;
— (van een kunstwerk) de opvolging en aaneensluiting van lijnen, woorden enz. met betrekking tot den geleidelijken overgang van bet eene lid tot het andere ; de zuivere afloop eener teekening; de goede afloop van een volzin;
— (geschutgieterij) de geleidelijke overgang van de eene metaaldikte van het geschut tot de andere : de afloop van de sieraadsbanden van het kanon moet zuiver zijn;
— mv. (-en), inrichting om water te laten afloopen, pijp of huis waardoor het afloopt: een gootsteen met een afloop;
— helling, hellend vlak waarlangs men van eene hoogte afdaalt of waarlangs het water afstroomt: deze afloop is mij te steil;
— (boekdr.) een schuins afloopend zetwerk, als b. v. titels, hoofden enz. gezet in de gedaante eener omgekeerde piramide: die afloop op het titelblad staat stijf;
— (bouwk.) overgangslid tusschen twee verschillende leden van een lijstwerk, kwartrond koppellijstje, den overgang van schacht tot basis vormende;
— (geschutg.) de afloopende kant die den overgang vormt van eene grootere metaaldikte van het geschut tot eene geringere.