AFGOOIEN, (gooide af, heeft afgegooid), naar beneden werpen: iem. de trappen afgooien;
— appels van den boom afgooien, door er tegen aan te gooien, die losmaken en doen vallen;
— (kleedingstukken, wapenen, sieraden enz.) haastig en zonder zorg afdoen;
— (gew.) die koe heeft het kalf afgegooid, heeft ontijdig geworpen. AFGOOIING, v. (-en).