AFDEKKEN (dekte af, heeft afgedekt), villen (dieren die niet geslacht zijn), koudslachten;
— de tafel afnemen;
— (wev.) de geweven stof van den boom waarop zij onder het weven is opgewonden, afwinden;
— de rieten dekken afnemen; de bloembollen worden afgedekt;
— (bouwk.) (van een muur) dien aan de bovenzijde met eene rollaag bedekken;
— het dak of dek (eener schuur) afmaken;
— het dekken (der tafel) ten einde brengen;
— afrossen: hij werd deerlijk afgedekt.